Ik zag je treden
Over de blankte,
Waar de weekte en de
Rijzige rankte
Van uwe leden
Teer afteekende -
De sparren alle
Bloeiden toen wonder-
Wit bloesemend open.
De grond er onder
Was van gevallen
Bloesems bedropen.
Analyse:
Dit gedicht van Nijhoff is verdeeld in twee strofen, met een rijmschema van a b c b a c b d a d a a.
Hier is dus niet gekozen voor een specifieke eindrijm (gepaard, omarmend, gekruist).
Martinus heeft wel alliteratie gebruikt, bijvoorbeeld in de laatste regel: 'Bloesems bedropen'. In de vierde regel is alliteratie gebruikt: 'Rijzige rankte'. Ook heeft de dichter assonantie gebruikt, in regels acht en negen: Bloeiden toen wonder- Wit bloesemend open. Er is niet voor een afwijkend vorm van typografie gekozen.
Het gedicht beschrijft een persoon ( een vrouw) die de schrijver zag lopen. Deze persoon wordt bescheven als een mooie en bijzondere persoon. De schrijver heeft waarschijnlijk een oogje op deze persoon, dit kan je opmaken uit het gedicht, omdat er wordt beschreven dat waar deze persoon loopt de bloemen bloeiden. Dit is vaak een teken van liefde.
Het gedicht sprak mij aan, omdat het een simpel geschreven gedicht was over iets dagelijks. Dit is ook zijn charme, kort maar duidelijk. Het gedicht loopt lekker, dit komt door het gebruik van vol en halfrijm. Ook de woordkeuze heeft het gedicht soepeler laten lezen en klinken.
Aron